In het eerste werk van deze titel werd het thema 'verwantschap en huwelijk' aan de orde gesteld en werden vele en merkwaardige vormen van familieleven bij de culturen van niet-Westerse volken behandeld. Dit tweede deel brengt de beschouwing over een niet minder essentieel aspect van de genoemde culturen: de verhouding van individu en gemeenschap. Het gaat hier over de sociale groepen, de belangrijke puberteitsperiode met haar wijdverbreide riten, over de leeftijdsklassen enz. Er wordt licht geworpen op het veelbesproken, maar vaak onbegrepen verschijnsel van het totemisme en op de betekenis van de gehieme genootschappen in het leven van de stammen. Ook functies die tot het normale beeld van het Westers leven behoren, als arbeid en eigendom, worden in hun niet-Westers kader bezien en beschreven. Tenslotte wordt een uiteenzetting gegeven over het bij de niet-Westerse volken zo scherp geprononceerde standensysteem. De beide compendia vormen een afgerond handboek voor de studerende socioloog. Maar ten opzichte van de studerende socioloog. Een nagenoeg volledige, gedetailleerde literatuuropgave wijst bovendien de weg tot verdere studie.